Het juiste pad
is niet altijd recht

Europees Hof van Justitie maakt korte metten met ROZ boetebeding woonruimteverhuur

Geplaatst op 6 januari 2014 door mr. J. J.M. Pinners (Juliëtte)  
Verhuurders nemen vaak in de algemene voorwaarden van hun huurcontract een boetebeding op. Vaak houdt dat beding in dat de huurder aan de verhuurder een bedrag moet betalen voor iedere dag dat hij in strijd met een bepaling van de overeenkomst handelt. Het ROZ model huurcontract woonruimte uit 2003, dat nog steeds veel wordt gebruikt, bevatten ook algemene voorwaarden met zo’n boetebeding. 

ROZ boetebeding
Op grond van het boetebeding van de ROZ voorwaarden heeft de verhuurder recht op een direct opeisbare boete van € 25,-- per kalenderdag bij elke overtreding door de huurder van een verplichting uit de huurovereenkomst. Dit leidt in de praktijk tot torenhoge boetes. Ook bij relatief geringe overtredingen van de bepalingen uit de huurovereenkomst die niet opzettelijk gebeuren. Uit de Nederlandse rechtspraak blijkt dat rechters soms moeite hebben met het  toewijzing van een torenhoge vordering van een verhuurder op grond van dit boetebeding.  Als de huurder daarom verzoekt, dan wordt de door de verhuurder gevorderde  boete door de rechter soms gematigd met de wettelijke matigingsbevoegdheid van artikel 6:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het matigen van de boete mag echter alleen als de huurder daarom vraagt  en is verder alleen toegestaan indien “de billijkheid dat klaarblijkelijk eist”. Er valt geen lijn te ontdekken wanneer al dan niet spake is van een situatie dat “de billijkheid klaarblijkelijk eist” dat de rechter de boete mag matigen. Dat komt deels doordat de feiten in iedere zaak anders liggen. Maar ook omdat een rechter in hoger beroep alleen maar mag beslissen op de zogenaamde grieven die partijen bij de eerste conclusie in hoger beroep hebben aangevoerd. De rechter mag de matigingsbevoegdheid van artikel 6:94 lid 1 BW niet uit zichzelf (“ambtshalve”) toepassen. Soms matigt de rechter in hoger beroep de boete wanneer door de huurder een beroep op matiging wordt gedaan - omdat dit dan in die zaak door de rechter billijk wordt gevonden -, maar wordt de rechter naderhand door de Hoge Raad, teruggefloten. De Hoge Raad vindt namelijk dat een rechter maar zeer beperkt ruimte heeft om te matigen. Volgens Hoge Raad mag de rechter een contractuele boete alleen matigen als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt (HR 27 april 2007, LJN AZ6638). Deze maatstaf (wat de één in de gegeven omstandigheden buitensporig hoog vindt, is voor de ander nog net acceptabel) vereist een afweging door rechters in iedere concrete zaak en brengt daarom op voorhand voor de procespartijen een onzekere uitkomst mee. 

In 2012 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze strenge maatstaf (“in het concrete geval een buitensporig resultaat”) nadrukkelijk óók geldt waarin het gaat om een boetebeding in een overeenkomst tussen een professionele partij en een particulier. Er is volgens de Hoge Raad geen aanleiding om als er een particulier bij betrokken is minder terughoudend te zijn in de rechterlijke bevoegdheid tot matiging (HR 13 juli 2012, LJN BW4984).De Nederlandse rechter moest kortom van de Hoge Raad heel terughoudend zijn bij de uitoefening van de wettelijke bevoegdheid tot het matigen van een vordering die gebaseerd is op een contractuele boete. 
Dit verklaart waarom rechters in de praktijk nauwelijks overgaan tot het matigen van door verhuurders gevorderde contractuele boetes. Maar het ging toch wringen.

Gerechtshof Amsterdam
Bij het gerechtshof Amsterdam lag een zaak voor waarin de verhuurder wegens een huurbetalingsachterstand van de particuliere huurder een flinke boete op grond van dit boetebeding vordert. Het gerechtshof Amsterdam stelde over dit boetebeding drie vragen aan het Europees Hof van Justitie:
1. Zijn particuliere huurders consumenten zijn in de zin van een Europese Richtlijn uit 1993 (richtlijn 93/13/EEG)?
2. Is de Nederlandse rechter verplicht om de richtlijn toe te passen, ook als daar geen beroep op gedaan wordt in een procedure?
3. Kan de rechter, als hij meent dat een boetebeding een oneerlijk beding is, volstaan met matiging van de boete, of moet hij het beding nietig verklaren en buiten toepassing laten?

Wat zegt het Europees Hof van Justitie?
Het Europees Hof van Justitie oordeelde dat de betreffende EG richtlijn geldt voor alle particuliere huurders in Nederland en dat de Nederlandse rechter zowel bevoegd als verplicht is om de richtlijn ambtshalve toe te passen. Dus ook wanneer in de procedure geen beroep wordt gedaan op deze richtlijn. Dat laatste antwoord viel overigens te verwachten,  gelet op de eerdere rechtspraak van het Hof van Justitie over onder meer telefoonabonnementen. De derde vraag die bij het Hof van Justitie voorlag ziet op de consequentie die de rechter moet trekken indien de rechter ambtshalve heeft vastgesteld dat het boetebeding een oneerlijk karakter heeft. 
Het antwoord van het Hof van Justitie op die vraag heeft in de Nederlandse rechtspraak de meeste impact gehad. Want door dat antwoord kwam helder voor het voetlicht dat de Nederlandse rechtspraak het in vergelijkbare huurrecht zaken jarenlang niet goed heeft gedaan.  Het Hof van Justitie zegt namelijk dat je artikel 6, lid 1, eerste zin van de EG richtlijn – waarin staat dat oneerlijke bedingen de consument niet binden - zó moet uitleggen dat een nationale rechter die heeft vastgesteld dat een boetebeding waar een consument bij betrokken oneerlijk is, er niet mee mag volstaan, zoals dit op grond van het nationale recht wel is toegestaan (art. 6:94 BW), de hoogte van de op grond van dat beding aan die consument in rekening gebrachte boete te matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten toepassing te laten. Het boetebeding moet dus als dat een “uitermate onereus beding” betreft, zoals het gerechtshof Leeuwarden bij arrest van 20 december 2011 oordeelde (LJN BU8964) door het hof ook ambtshalve buiten toepassing worden gelaten, ongeacht of de huurder een beroep doet op de oneerlijkheid van dat die bepaling.  Het matigen van de boete mag in zo’n geval dus niet. Het Hof van Justitie legt uit dat  je als rechter het effect van een oneerlijk boetebeding niet mag verzachten door de boete in het concrete geval te matigen. 
Je moet in zo’n geval als rechter het beding ambtshalve buiten toepassing laten. Dit heeft te maken met het doel en de algemene opzet van de richtlijn: doeltreffend een einde maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten waarbij consumenten betrokken zijn. Als je als rechter de inhoud van een oneerlijk beding zou kunnen herzien of de gevolgen ervan zou kunnen verzachten door met een matigingsbevoegdheid minder toe te wijzen dan gevorderd, dan zou de verwezenlijking van het in artikel 7 van de richtlijn geformuleerde lange termijndoel in gevaar kunnen komen. De afschrikkende werking die uitgaat van het niet toepassen van oneerlijke bedingen zou hierdoor immers verminderen.

Het roer moet dus om
Door deze Europese uitspraak moest het roer in de Nederlandse rechtspraak om. Huurders mogen namelijk volgens de Europese Richtlijn helemaal niet met boetes worden opgescheept voor zover die boetes berusten op een oneerlijk boetebeding. Een positief bericht is dat de Nederlandse rechtspraak zich inmiddels heeft aangepast aan deze Europese rechtspraak. Bij het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden lag nog niet zo lang geleden de vraag voor of het boetebeding buiten toepassing moest blijven met toepassing van artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van die bepaling is een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing als dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het gerechtshof kleurt - met de Europese uitspraak in de hand – dit maal keurig binnen de lijntjes en concludeert dat de kenmerken van het boetebeding maken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de verhuurder een beroep op het boetebeding doet.